zondag 1 mei 2005

1 WEEK IN 1000 WOORDEN

Het was niet zo’n week waarin ik de stukjes gewoon uit mijn mouw schudde. Elke dag dienden zich minstens drie onderwerpen aan waar ik een flinke rij regels aan zou kunnen wijden, maar het kwam er niet van. Ik had wel meer te doen, moeten jullie weten. Peinzen, piekeren, tobben, me de haren uit het hoofd trekken, dat soort dingen. Ik zie mijzelve weer woensdagmiddag door de Amsterdamse binnenstad lopen, donderwolken in mijn hoofd, en wachtend op de eerste gek die me zou aanspreken om me lid te maken van een krant of – alsjeblieft, zeg – van een ideële stichting. Het laatste vuistgevecht waarin ik verzeild raakte, dateert van zo’n 17 jaar geleden, dus ik was er inmiddels helemaal klaar voor, zogezegd. Gelukkig hield ik alles onder controle: ik kocht gewoon ergens een broodje, at dat op terwijl ik in de etalage van een boekhandel stond te staren, en werd op datzelfde moment gebeld door een bevriend schrijver die me vanuit een café observeerde en me uitnodigde iets te komen drinken met hem. Het was het beste wat me kon overkomen.

En ook waren er feesten. Gisteren was er bijvoorbeeld een groot nationaal feest. De Vrouw Die Ik De Mijne Noem en ik, wij negeerden de tweedehands koopwaar op straat en kochten onze cd’s gewoon in de reguliere platenzaak, en intussen slalomden we ons een weg door de mensenmassa’s, ervoor zorgend elkaar nooit uit het oog te verliezen. Mijn oranje hoed en oranje korte broek had ik op Elsies aanraden thuisgelaten, maar leuk werd het toch nog. We bestelden koffies verkeerd in het lunchetablissement waar sinds enige tijd een Meisje Met Een Nogal Feestelijk Lichaam werkt (laat ik het maar verwoorden zoals het is, we zijn hier immers onder elkaar) en we bestelden de rundercarpaccio en de ossenhaas in het restaurant waar de Man Die Zoveel Op Onze Kroonprins Lijkt werkt. Hij kent ons inmiddels. Hij komt ons elke keer dat we er zijn even de hand schudden. Hij vraagt ons dan hoe het met ons gaat. En hij intimideert mij altijd een beetje. Omdat hij zo sterk op onze kroonprins lijkt. Gisteren woordgrapte ik nog tegen Elsie: ‘Als we straks tegen hem klagen over het eten, maakt hij misschien wel een royaal gebaar.’ (En ik háát woordgrappen, dus jullie begrijpen hoe het intussen met mij gesteld was.)

En er waren meer feesten. Zo bezocht ik de presentatie van het nieuwe prachtboek van Arie Storm. Hij en Joost Zwagerman hielden speeches die er mochten zijn en vervolgens waren er glazen wijn en goede gesprekken. Boeken werden gesigneerd, oude bekenden werden in de armen gesloten, afspraken werden gemaakt. Zo zag ik Janwillem Slort terug, die ik ten overstaan van velen altijd De Zoon Die Ik Nooit Gehad Heb noem, en ondanks zijn woeste haardos en mijn nonchalante blikken bezwoeren we elkaar dat we vaker gingen lunchen. Met elkaar nog wel. Sterker nog: voortaan zullen we elkaar elke derde dinsdag van de maand treffen en elkaar op de hoogte houden van de Dingen des Levens. Op hetzelfde boekenfestijn zei ik tegen Niels: ‘Jij moest eindelijk eens dat verslag over je afstuderen op de site plaatsen.’ Daar was het nu al te laat voor, meende hij. En een dichter vertelde me: ‘Is het jou al opgevallen hoe vaak de Gang of Four tegenwoordig wordt genoemd in artikelen over hippe nieuwe bandjes? Ik zou maar eens naar hun eerste plaat luisteren als ik jou was. De Gang of Four! Luisteren!’

En er waren verrassende momenten. Snookermomenten met name. Onze helden Hendry, O’Sullivan en White werden afgeserveerd, de een na de ander, en die aap van een Ebdon gelukkig ook (de martelgang die O’Sullivan dankzij hem doormaakte, leverde enkele memorabele scènes op), en nu resteert slechts de finale. Deze gaat tussen een jongeman die ik nooit eerder heb gezien en Elsies aloude favoriet Matthew Stevens. Drie hoeraatjes voor Matthew dan maar, en dat het een waardige afsluiting van een curieus toernooi moge worden.

En er was muziek. Ik dweepte met liederen die ik al jaren niet serieus meer nam en de hele week spookte de regel ‘May God’s love be with you...’ door mijn hoofd. En vlak nadat ik begon aan een heuse herwaardering van het tijdloze popliedje ‘Too Kind’ van Know, het bandje waarin broer Joey eens speelde, ontdekte ik dat broer Joey’s site geheel vernieuwd is. Wie had dat gedacht! Op zijn site vind je nu bijvoorbeeld alle teksten van zijn laatste demo, een foto van de flat waarin wij de eerste jaren van ons leven doorbrachten en, jawel, een door mij onmogelijk te openen clip van dat liedje ‘Too Kind’. Wie mij kan vertellen wat er in die clip te zien is, krijgt van mij een glas rosé en een handdruk. Of twee. (En over sites gesproken: kent iedereen deze vertaalsite al? Ik leerde hem pas vorige week kennen, en moet elke keer dat ik hem bekijk weer Heel Hard Lachen.)

En er waren ontmoetingen. Zoals die met Het Meisje Dat Ik Een Warm Hart Toedraag. Zij kwam donderdag naar Amsterdam, onder meer opdat wij elkaar in levenden lijve konden ontmoeten, en dat was aangenaam. We dronken cappuccino’s, joegen duiven op de vlucht, flaneerden langs de grachten en zagen alle bandleden van BZN voorbijdobberen in een rondvaartboot. En in de Delftse stadsbus zag ik deze week een man op leeftijd zitten van wie ik dacht: als mijn vader – hij ruste in vrede – nog leefde, had hij er vermoedelijk ongeveer zo uitgezien. Ik vond dat een bijzondere en wat engige gewaarwording.

En nu is er de maand mei. Ik heb nog geen plannen voor vandaag, maar het belooft warm te worden, en ik denk dat ik de heel, heel stoere Starbucks-beker, die ik vorige week cadeau kreeg van De Vrouw Die Ik De Mijne Noem, maar weer eens ga vullen met wat instantcappuccino. Of ik ga naar buiten, alsnog op zoek naar een vuistgevecht. Of, wat ook altijd een mogelijkheid is: ik laat mijn baard gewoon weer staan. Rebel die ik ben.

V.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten