woensdag 1 februari 2006

GESPREKKEN MET DE DICHTERES

Vorige week ontmoette ik de dichteres op een avond waarop een reeks dichtbundels werd gepresenteerd. Die avond traden vele dichters aan om enkele verzen voor te dragen uit de te presenteren poëziereeks. De dichteres was een van hen. Ik had haar al eens eerder ontmoet, op de presentatie van een literair tijdschrift waar ik korte tijd aan meewerkte, in het najaar van 2003. Dat festijn vond plaats in Arnhem en ik herinner me hoe ik de dichteres – die ook díe avond verzen voordroeg, zij het verzen uit haar eigen bestsellende bundel – aansprak met de mededeling dat ik een manuscript onder mijn hoede had waarin zij figureerde. Ik denk niet dat ik de woorden ‘onder mijn hoede’ daadwerkelijk in de mond nam, want ik heb zo mijn trots, maar die mededeling, daar gaat het hier om. Toen ik die woorden sprak, ging er net iemand anders wat verzen voordragen, waarop zij mij de coulissen in trok, omdat ze meer wilde weten over dat manuscript. Ik was nooit eerder zo dicht bij coulissen geweest, en nooit eerder trok iemand me erin. Zodoende was het algauw een gedenkwaardig moment. Later vroeg een meisje me op veelbetekenende toon: ‘Waarom trok de dichteres jou in ene achter dat gordijn?’ Ten antwoord gaf ik slechts mijn veelbetekenende blik, want niet iedereen hoeft verdorie altijd alles te weten. Dat ik het jullie hier vertel, in alle eerlijkheid, is omdat jullie, stuk voor stuk, mijn beminnelijke vrienden en vriendinnen zijn.

Maar waar was ik ook weer? Ach ja, het festijn van vorige week dinsdagavond. Waarop mijn afvallige redactiecollega me om de vijf minuten kwam vragen of ik wellicht nog een glas rode wijn wilde, en ik hem elke keer half-extatisch ‘JA!’ toeriep, alsof ik al jaren niets had gedronken, en alsof een glas rode wijn er best in zou gaan. Na enkele glazen wijn stapte ik op de dichteres af en interrumpeerde ik het gesprek dat zij voerde met een mij onbekende mevrouw, die mij vervolgens aankeek met ogen die ‘Wat onderbreek jij ons gesprek in ene op brute wijze?’ uitdrukten. Ik keek de mij onbekende mevrouw maar zo’n beetje aan en haalde mijn schouders op. Ik zei de dichteres: ‘Tweeënhalf jaar geleden ontmoette ik jou op een tijdschriftpresentatie en ik vertelde je over een manuscript waar jij in voorkwam.’ En ja, ze wist het weer. Ze vroeg me of dat boek inmiddels was verschenen, en ja, dat was het. Ik beloofde haar een exemplaar toe te sturen. Al wat ze hoefde te doen was me er even aan te herinneren, want mijn geheugen is soms een barre poel der vergetelheid (ik bevond me onder dichters, en weldra doemden de vergelijkingen op als, ik zeg maar wat, ongewenste telemarketeers op een doordeweekse avond thuis). Opdat ze me kon helpen herinneren, overhandigde ik haar het laatste visitekaartje dat ik bij me droeg, en ik zei haar: ‘Hip, niet?’ ‘Wát?’ zei ze. ‘Hip!’ zei ik. En nog eens: ‘Hip!’ Nu was zij het die haar schouders ophaalde. Ze zei: ‘Nee, ik vind dat niet hip.’ Ik griste het kaartje al bijna uit haar handen, en haar verklaring ‘Ik vind het juist heel hip dat ik géén kaartje heb’ maakte de stemming er niet beter op. Niettemin: ze beloofde me te bellen of te mailen en we namen afscheid van elkaar, waarop mijn afvallige redactiecollega me nog kwam vragen of ik wellicht een glas rode wijn wilde, en ik hem een ‘JA!’ toeriep dat er niet om loog.

Vanochtend belde de dichteres me. Ik wist meteen weer dat ik haar had beloofd een boek toe te sturen, zoals ik ook wist dat ik er sinds die dinsdagavond geen seconde meer aan had gedacht. Ja, woensdagochtend heel even, dat wel, maar woensdagochtenden zijn van geen tel als ze volgen op van wijn vervulde dinsdagavonden. De dichteres en ik overwogen hoe leuk & goed & mooi vorige week dinsdagavond wel niet was, en hoe fraai de poëziereeks die er ten doop werd gehouden is, en vervolgens kwam ze ter zake. ‘Ik heb er alleen woensdagochtend nog even aan gedacht je het boek toe te sturen,’ zei ik, in alle eerlijkheid. ‘Ik dacht vaak aan jou, maar niet meer aan het boek,’ murmelde ik erachteraan, want ik geef graag een onverwachte draai aan gesprekken. Goed en wel: ik stuur haar spoedig dat boek toe. Het boek waarin zij figureert. En ik eveneens, overigens, nu we het er toch over hebben. En toen, plots, alsof zij ook wel van een onverwachte draai houdt, bekende ze me dat ze nog maar weinig dicht tegenwoordig. En ik overwoog: ze is een dichteres, maar tegenwoordig dicht ze even niet. Maar een passende vergelijking schoot me even niet te binnen.

V.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten