woensdag 25 juni 2003

DO THE BRAKMAN!

Vincent Schmitz las:

DE GIFMENGER van WILLEM BRAKMAN


Onlangs hoorde ik iemand het werk van Willem Brakman omschrijven als ‘treiterproza’. Aan een roman van Brakman begin je niet zomaar, tenzij je zin hebt eens echt moeite te doen in plaats van ontspannen te genieten van een goed uitgewerkt verhaal met personages van vlees en bloed en een duidelijke plot. Toen Bas Canoy, Niels Carels en ikzelf in 2000 Brakmans De koning is dood bespraken in de toenmalige Nymph-rubriek ‘Spraakwater’, schuwden mijn mederedacteuren harde woorden niet. ‘Ik ben wanhopig op zoek geweest naar een plot’ en ‘Als je zo schrijft, moet er haast wel een steekje los zitten’ waren slechts enkele van de afwijzende zinnen over het schijnbaar hermetische proza van de inmiddels tachtigjarige schrijver, die zich niet laat afschrikken door de horden Brakman-haters en stug doorschrijft voor een beperkt, enthousiast publiek. Het zojuist verschenen De gifmenger is Brakmans 49ste boek, een feit dat de uitgever viert door de roman te presenteren in een gebonden uitgave met zowaar een glossy foto van de auteur op de omslag. Alles wordt uit de kast gehaald voor de bijna-jubilaris, en het is dan ook zonde dat Brakmans werk de laatste jaren zo slecht gecorrigeerd wordt. Ook De gifmenger bevat weer enkele gruwelijke fouten (‘Hij heete’), en aanhalingstekens worden wel geopend maar nergens meer gesloten.
‘Bij het lezen kreeg ik gewoon het idee dat er bladzijden waren weggevallen!’ verzuchtte Niels Carels drie jaar geleden na lezing van De koning is dood, een typische uitspraak van gefrustreerde Brakman-lezers. Slechts wie veel van zijn werk kent, is nog in staat een en ander in een groter verband te plaatsen: elke afzonderlijke uitgave maakt deel uit van het bizarre Brakman-universum waarin eenlingen hun plaats opeisen zonder ook maar enige knieval naar de massa te willen doen. In De gifmenger is dat Schoo, een oudere, weinig succesvolle papierhandelaar die ook nog eens schrijft, al is er vanzelfsprekend niemand geïnteresseerd in zijn zo particuliere gedachtespinsels. Ook zijn vrouw niet, die haar toevlucht zoekt tot huisarts Van Heel, een hilarisch personage dat we kennen uit veel eerdere Brakman-romans. Intussen vindt er een ware slachting plaats in De gifmenger: eenieder die Schoo niet zint, moet het bekopen met een door Schoo zelf geschonken kopje thee, waarin enkele druppels van het een of ander.
Wie niet openstaat voor de pracht van Brakmans zinnen, voor de manier waarop zijn associatieve proza voortkabbelt van de ene melodieuze zin naar de andere, zal zich _ toegegeven _ slechts ergeren aan het ontbrekende houvast. Voor het verhaal moet je het ook dit keer niet doen, en wie het boek onverhoeds even dichtslaat, kan weer van voor af aan beginnen. Maar voor wie wil, is er veel fraais te ontdekken. Neem alleen al de omschrijving van de roddelzieke buurt waarin Schoo woont: ‘De huizen waren verschillend van elkaar, er waren er zonder kin en met kinnebak, met opgetrokken wenkbrauwen of geknepen oogjes, er waren spleten die nergens naartoe gingen, onnodige erkers, inhammen en vreemde daken. Ik zeg niet waar, omdat de wijk dan ogenblikkelijk zou worden afgebroken. Er zat ook iets duisters in de buurt, er was een kattenhater, die Schoo het misbaksel noemde en die hij herhaaldelijk niet groette, en een kruidenierswinkeltje nog uit de negentiende eeuw. Het bestond uit wachtende klanten, praatjes, beslagen ruiten en een met zorg ouderwets gehouden verlichting... Dat was de plaats waar de vonnissen werden geveld. (...) Niet oninteressant was de ommuurde moestuin, waar men een bepaalde route flink kon inkorten maar waar bij het hek een oude man haatvervuld en krijtwit oplette om de inkorters terug te wijzen.’

Willem Brakman, De gifmenger. Amsterdam: Querido, 2003, 134 blz., € 15,90.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten