donderdag 1 december 2005

ONDER POLITICI

Op alweer een boekenfestijn op de Grote Uitgeverij zag ik de ene politicus de andere imiteren. Ik moest daar heimelijk om lachen. Ook zag ik een burgemeester en een oud-burgemeester staan. En ik zag iemand een toespraak houden over zijn zojuist verschenen boek, het boek dat we vierden, een boek ook dat gisteravond meteen maar teletekst haalde, en vanochtend allerlei kranten. Maar terwijl ik luisterde naar de toespraken, dwaalde mijn blik af naar de andere aanwezigen, en toen zag ik het meisje M. staan. Ik zeg het er maar meteen bij: ik ken het meisje M. niet. Ik weet weliswaar wie ze is en hoe ze eruitziet, maar ik ken haar niet. Maar ooit, het moet in september 1994 zijn geweest, was ik een eerstejaars student Nederlands die met tientallen andere eerstejaars en een groepje ouderejaars een weekend naar een Fries gehucht trok om elkaar beter te leren kennen. Zij was een van de ouderejaars. Later schreef ik over dat weekend een verhaal voor een jubileumboek van een studievereniging, maar zij komt daar, voor zover ik het me herinner, niet in voor.

Hoe het ook zij: op die ene zaterdag in september, ik was 17 jaar, ik weet het nog goed, gingen alle neerlandici roeien. Op een stel luie apen na, en tot dat stel luie apen behoorde zowel het meisje M. als ik. Ik dacht: zo'n studie Nederlands, vooruit, maar wie mij in een roeiboot wil krijgen, moet van goeden huize komen. Die moet hemel en aarde bewegen en met overrompelende argumenten komen. Er was, kortom, niemand die mij over wilde halen mee te gaan, dus ik zat daar maar een beetje voor me uit te staren en thee te drinken. Ik raakte in gesprek met het meisje M. en plotseling zaten we sámen thee te drinken - je leert elkaar immers beter kennen tijdens zo'n weekend of je doet het niet.

Die avond zou er een zogeheten 'bonte avond' zijn, waarop allerlei door de mentoren ingedeelde groepjes een geheel eigen uitvoering van een gedicht van Jan Hanlo dienden uit te voeren. En dit gedeelte herinner ik me niet meer precies, maar ineens waren het meisje M. en ik tot het besluit gekomen dat we gewoon een extra gedicht zouden voordragen, die avond, tezaam. Het gedicht dat we vervolgens op papier zetten was - zo vermoed ik nu - een aaneenschakeling van curieuze woorden, vergezochte zinnen en loze verbanden, en ik denk dat ik het nog wel ergens in een oude kartonnen doos heb liggen, maar daar gaat het me hier niet om. Waar het me om gaat is dat je in zo'n introductieweekend in een of ander Fries gehucht zomaar iemand kunt treffen met wie je thee drinkt, een gedicht schrijft dat het niet waard is herinnerd te worden en dan - dat ook nog - ten overstaan van tientallen medeneerlandici dat gedicht gaat voordragen. Ik heb nog een foto waarop je ons beiden ziet staan, samen met een meisje dat er nu niet meer is. Op weer een andere foto zie je mij en een ander meisje het meisje M. optillen - maar waarom, in vredesnaam?, zo vraag ik me nu af.

Elf jaar later kom je elkaar dan weer tegen op een feestje op een Grote Uitgeverij. Dat wil zeggen: mijn blik dwaalde af en bleef bij haar hangen. Omdat ik haar herkende en dacht: ach ja, natuurlijk, zij is een politica tegenwoordig. (Ik heb dat ooit ergens gelezen, maar ik herinner me niet waar.) En terwijl mijn blik bleef hangen, wist ik weer: zij en ik, we hebben ooit een ridicuul gedicht geschreven op een dag waarop anderen liever gingen roeien. En we hebben het voorgedragen alsof het een gedicht was dat ertoe deed. Maar nu is zij een politica en woon ik festijnen bij op Grote Uitgeverijen. Ik glimlachte naar haar, uit herkenning. Toen zag ze mij ook, en ook zij glimlachte, maar ik zag haar denken: ik weet werkelijk niet wie jij bent en waarom je naar mij glimlacht, makker.

Ach ja, overwoog ik, ik zag er op mijn zeventiende ook wel heel anders uit (heel anders). Maar ik werd er toch even melancholiek van, jullie kennen mij. Ik had niet eens zin haar na de speeches aan te spreken met de woorden: 'Ik zie wel dat je me niet herkent, maar ooit bestreden we op een zaterdag in september samen de verveling door een onzinnig gedicht te schrijven. Ik zag er toen heel anders uit en jij ook, maar hier staan we dan, en ik dacht: ik glimlach eens vriendelijk naar je.' Want ik gokte erop dat dergelijke zinnen de situatie er niet beter op zouden maken.

V.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten