Zie hier: zomaar een oud verhaal van mij. Ooit verscheen het in Nymph, toen Nymph nog een klein blaadje met een toekomst was...
Reacties zijn, ook vijf jaar later, nog altijd welkom.
V.
DE OUDE TOBBER
‘Play the blues, punk!’
The Jon Spencer Blues Explosion, ‘Dissect’
Elise had opvallend weinig woorden nodig om haar relatie met Victor te verbreken. Op een donderdagavond in café De Doerak zagen ze elkaar en ze voegde hem de woorden toe: ‘Dit kan niet langer zo. Ik mis dat dichterlijke. Jij bent geen dichter en je hebt geen weet van de schoonheid der woorden.’ Weinig woorden en toch: geen misse taal. Kordaat stond ze op, schoof ze haar stoel weg en verliet ze de berookte ruimte. Victor overpeinsde haar woorden en vertrok niet veel later, de eerste tekenen van een gebroken hart negerend.
De dagen werden allengs langer en het inzicht dat er wat moest gebeuren drong zich steeds dwingender aan Victor op, zo lang tot hij eraan toegaf. Het juiste voorkomen is al het halve werk, dat wist Victor ook, en daarom schafte hij een lange zwierige jas en een merkwaardig, immer scheef zittend petje aan op de markt. Lange jassen en maffe petjes maken de dichter. Getooid in deze indianenkleren scheen de wereld hem al heel anders toe. Elise zou zich nog wel bedenken!
Zelfvoldaan en gesterkt door de zon die in zijn gezicht scheen, ging hij diezelfde middag nog naar café De Doerak, en ook hier leken de mensen frisser en fleuriger, al stelden ze Victor toch wat teleur; het waren niet zíjn mensen en die vielen hier vandaag ook niet te verwachten. Op het terras ergerde de zon hem plots, wat hem gezwind zijn petje deed pakken. Het stond weliswaar maar halfrecht op zijn hoofd, maar alles kan helpen in de strijd om het hogere.
Geërgerd zag hij mensen het café in- en uitgaan en wachten kan lang duren voor hij die zich afhankelijk stelt van het lot, het van hogerhand ingegevene. Victor dreigde bijna in te doezelen achter zijn koffie toen Makker Bob hem tegemoet trad.
‘Vic! Wat is dat voor maf petje? Heb je een nieuwe jas? Wat is dat allemaal?’
Makker Bob had de merkwaardige en wat schrikbarende neiging zich over de kleinste dingen te verbazen en zich over alles op te winden. Hij had een gloeiende hekel aan verandering en een geoefend oog voor alles wat eraan onderhevig was.
‘Het heeft toch niets met het meisje te maken, hè?’ Makker Bob kwam naast hem zitten en laafde zich aan zijn cola. ‘Het zijn zware tijden, Vic, ik weet het, maar je nieuwe kleding bevalt me niet en ik zal het ieder die ik tegenkom vertellen. Ze zullen weten dat je de realiteit tart, dat je elk gevoel voor smaak overboord gooit. Mijn verontwaardiging is groot.’ Hij sloeg met het glas op tafel, zijn afschrikwekkende, rood aangelopen kop boven die van Victor uittorenend. ‘Jij zou moeten weten dat er constanten in het leven zijn die je niet met voeten treedt! Als iedereen zulke petjes droeg, zou het hek alras van de dam zijn!’ Tierend liep hij weg. ‘Altijd wat met jou!’
Mensen lopen opvallend veel van mij weg de laatste tijd, dacht Victor. En wat praat Makker Bob raar. Het zal toch hopelijk niet aan mij liggen? Het is misschien goed als ik hier een notitie van maak.
Victor had een notitieboekje gekocht en een stomp potloodje gevonden in een oude la. Wie nooit iets opruimt, vindt nog eens wat. Hij herschikte zijn pet en tastte in zijn nieuwe jas naar boekje en potlood, zinderend van vreugde. Als hier niets dichterlijks mee viel aan te vangen... Reeds na enkele neergeschreven woorden, speels gerangschikt met schuine strepen, afbreekstreepjes en hier en daar een hoofdletter, was zijn eerste gedicht voltooid, en hij snelde het café in om Elise te bellen. Elise bleek weinig gevoelig voor zijn eerste poëem en voegde hem slechts kil toe: ‘Proza mag natuurlijk ook.’
Thuisgekomen vond Victor, toch wat moedeloos door de beslommeringen van die dag, een weinig opbeurende boodschap van Makker Bob op zijn antwoordapparaat. ‘Ja eh, Vic... dit is Makker Bob. Bij deze wens ik elk contact met je te verbreken. Hufter! Met je petje, wat dénk je wel, ik zal je nog krijgen! Vanavond kom ik je...’ Verder reikte de boodschap niet en Victor vond het zo ook wel genoeg. Elke ludieke actie wordt op die manier in de kiem gesmoord, dacht hij. Je kleding laat te wensen over, je gedichten deugen niet en je meisje wordt nergens meer warm of koud van. Wat te doen? Op de markt had hij een vergeelde foto gevonden van een vroegere dichter, men noemde hem ‘de oude tobber’, en Victor hing de foto boven zijn schrijftafel. Hij besloot een snor te laten groeien, net zo een als de oude tobber placht te dragen, en zich te begraven in papieren, halfbeschreven liefst, met veel gekras en onleesbaar gebrabbel. De telefoon ging over op een toon die weinig goeds deed vermoeden, maar het weerhield Victor er niet van op te nemen.
‘Met Victor.’
‘Dag Vic. Dit is je moeder. Gaat alles wel goed met je? Ik had zojuist je oude Makker Bob aan de lijn. Hij klonk hevig ontdaan. Eet je wel genoeg fruit? Klopt het van die pet?’
‘Wat een vragen allemaal, moeder. Laat me je dit vertellen: ik heb een foto van de oude tobber bemachtigd, je weet van wie ik spreek, en ik zal me voortaan spiegelen aan zijn voorbeeld. Een goed voorkomen is het halve werk, dat weet jij ook, en zodoende laat ik een snor groeien. Makker Bob heeft overigens geen recht van spreken; die heb ik nog nooit fruit zien eten.’ Zonder een antwoord af te wachten, legde hij de hoorn neer. Bij nader inzien toch maar niet meer opnemen, besloot Victor.
Victor staarde naar de foto van de lang vervlogen dichter en dacht: wie ziet er nog zo uit in deze tijden? Niemand die ik ken. Wie oogt er nog zo onvervaard en is toch behept met zulke verbeten trekken? Met zo’n kop maak je voorwaar geen vrienden, dunkt me. In de gang hing een spiegel die door Victor nooit een blik waardig werd geacht, maar nu was de tijd daar: hij ging voor de spiegel staan en bekeek zijn gezicht van dichtbij, kritisch welhaast. Geen verbeten trekken te bespeuren, zo te zien, oordeelde Victor. Het dichterschap komt met vallen en opstaan. Een snor zit er dik in, dat kan geen week meer duren. Weer naar de vergeelde foto starend, dacht hij: hij staat wat voorovergebogen, maar dat kan aan de positie van de fotograaf liggen. Hij steunt op een wandelstok en houdt een maf petje in zijn andere hand. Hij draagt geen zwierige jas, maar het kan een warme dag geweest zijn. Volgens mij ben ik er al bijna.
Enige dagen later zat Victor in zichzelf murmelend aan een tafeltje in café De Doerak. Mensen lieten hem meer en meer links liggen, vooral wanneer ze zagen dat hij bij elk gesprek dingen noteerde in een klein boekje. Soms ook stond hij op, leunde hij op een stoel en leek hij een beetje voorover te hellen.
‘Ik zing van Elise,’ schreeuwde hij soms uit, wat hem weinig gehoor opleverde, en deed het dat wel, dan werd hem verzocht ogenblikkelijk De Doerak te verlaten. Maar niet déze donderdagavond. Hij had een notitieboekje vol met geslaagde ideeën en die moesten maar eens gerangschikt worden, her en der wat strepen en weldra had je een verhaal. Een mooi verhaal, dat spreekt voor zich, doordrenkt van een dichterlijke aard. ‘Ik draag de poëzie een warm hart toe,’ vertelde hij zijn vrienden, ‘kan een van jullie dat Elise zeggen? Ik ben veranderd, waarlijk, kijk naar mijn pet, mijn jas, mijn snor...’ Dergelijk gestamel maakte het er allicht niet beter op en ook de laatste vrienden spoedden zich naar een ander tafeltje.
‘En nu nog een snor ook?!’ Makker Bob betrad de saloon, mogelijk gewapend, minstens tot het een en ander in staat. Wat veranderingen teweeg kunnen brengen, je houdt er je hart bij vast. ‘Hij heeft een snor, mensen! Zie hem! Eerst een jas, en zo’n pet... zo’n pet!’ spuwde Bob de mensen toe. ‘En nu weer een snor! Hij lijkt de oude tobber wel! Hou mij tegen voor ik hem aanvlieg!’
Makker Bob werd hardhandig verwijderd door twee mannen voor in het café. Foeterend en kwijlend belandde Bob op de stoeptegels. Victor benaderde de mannen, nam zijn pet af en bedankte hen. De ene had hij herkend als Fors, redacteur van Het Tijdschrift. Fors stond erom bekend debutanten te kunnen maken en breken. Zijn invloed was groot.
‘Fors, het is goed dat ik je tref. Ik ben tot de poëzie bekeerd, en bovendien schrijf ik verhalen. Kijk naar mijn doorleefde kop. Wat zegt dat jou?’
‘Stuur maar eens wat op. Maar niet met van die schuine strepen en overal puntjes, als het kan. Wie de interpunctie schendt, vindt in mij geen vriend. Ik maak en breek mensen, dat is genoegzaam bekend.’ Met een superieure gezichtsuitdrukking keerde Fors zich van Victor af.
De volgende dag reeds zond Victor twee gedichten en een verhaal naar Het Tijdschrift, in een grote, voldoende gefrankeerde envelop. Uiterste aandacht voor de interpunctie, dat ook nog. Zo was het wel weer genoeg voor vandaag. Hij belde Elise op, ooit zou ze wel bij hem terugkomen, en hij wist te melden dat hij hard op weg was, dat hij een poëet in hart en nieren was. ‘Wat zeg je ervan, kom je bij me terug?’
‘Vic, ik heb Makker Bob gesproken. Hij is woedend op je. Ik begrijp niet hoe je zo met mensen om kunt gaan. Je weet dat hij niet tegen veranderingen kan. Ook schijn je je moeder onjuist bejegend te hebben.’
‘Ik heb de hoorn erop gegooid, dat is waar. Maar ik lijk nu op de oude tobber, je kent hem, en hij zou hetzelfde gehandeld hebben.’
‘De oude tobber hád helemaal geen moeder meer, Vic. En die snor van hem vond ik geen gezicht.’ De verbinding werd verbroken. Wacht maar af, Elise, je zult nog op je knieën komen smeken, dacht hij, een verbeten trek om zijn linkermondhoek.
Een zoveelste donderdagavond. Victor betrad het café, strompelend, petje op, stomp potloodje achter zijn oor. Fors zat aan de bar, negeerde hem.
‘Fors!’ Joviaal, haast struikelend over zijn wandelstok, liep Victor op hem af. ‘Wat wil je drinken van me?’
‘Van jou drink ik niets. Jij weet niet waar de komma’s horen. Jij kunt niet schrijven.’
Ontstellend eigenlijk, dacht Victor, hoeveel mensen mij nog altijd niet serieus nemen. Het geschater om mijn rijmelarij en verhalen. Elise ben ik misschien voorgoed kwijt en daarnaast wordt mijn schrijfwerk niet op waarde geschat. Dat is een klap in het gezicht voor een tobber die zijn meisje bezingt, op rijm, en dan nog op haar verzoek.
Niet door enige terughoudendheid gehinderd, toog Victor naar Elises huis. Een eigentijdse serenade, onder haar raam, dat zou gevolgen kunnen hebben. Impulsieve reacties maken de dichter.
Het wandelen met een stok in de ene hand en een pet in de andere ging hem steeds beter af. Met verve kroop hij langzaam in de huid van een ander, een huid die precies leek te passen, nauw aansluitend maar niet te strak. En dan zo’n snor, die stond bepaald niet mis.
Haar raam was gesloten en daar was het het weer ook naar. Dit belette Victor niet de pose aan te nemen, het blaadje uit zijn jaszak te graaien en, plechtstatig doch vermoeid, zijn nieuwste voor Elise geschreven gedicht aan te vangen. Zijn stem werd algauw luider en sloeg nu en dan zelfs over. Het schreeuwen kwam tot een abrupt einde toen het raam geopend werd. Niet Elises gezicht, maar dat van Makker Bob kwam te voorschijn.
‘Dat kán niet, hè! Midden in de nacht gaan jammeren onder iemands raam! Wat bezielt jou? In godsnaam!’ Het raam werd woest dichtgeslagen.
Dit had Victor vanzelfsprekend niet voorzien. Wat zou de oude tobber gedaan hebben? Die Elise kon verrekken, die was van geen enkel belang meer. Zijn eer en dichterlijk vermogen werden hier te grabbel gegooid, en dat tweemaal in een uur tijd. Hij hoorde de tobber in zijn oor fluisteren: doe iets, stel een daad, neem de pose aan, en rap een beetje!
Nog geen halfuur later zeeg Victor neer op een stoel in café De Doerak. ‘Jij hebt geen benul van wat des dichters is, Fors. Jij bent niets, met dat tijdschrift van je. Nieuwe tijden breken aan. Ik ben de oude tobber!’
Hij sloeg met zijn wandelstok op de houten vloer. Dat het café allang leeg was, op de schoonmakers na, scheen hem niet te deren. Fors was nergens te bekennen. Niemand was overgebleven, maar Victor sprak onverdroten door, wat voorover hellend op zijn kruk. Het waren verontrustende tijden in het land der poëzie.
(Nymph, oktober 1998)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten