maandag 5 juli 2004

HEEL EVEN ZWERVER

In deze vreemde, vreemde tijden ben ik erachter gekomen dat ik schaamte ver voorbij ben. Dat is handig, als schrijver. Dat levert wat op, als jongen alleen. Maar gisteren sloeg het toch weer eens toe. Zo’n zenuwachtig, onderhuids borrelen. Zo’n prikkelend gevoel van gene, dat je oogcontact doet vermijden, je tred doet versnellen, je kortaf doet praten, je ongemakkelijk doet rondblikken.

Het heeft te maken met de Grieken. Die werden gisteren Europees Kampioen. Of nee, het heeft te maken met de finale en wat ik dronk. Ik keek naar de verrichtingen van die klungels op het veld, alleen, in mijn enorme tijdelijke huis, terwijl ik, om in stijl te blijven, een Euroshopper-bier dronk. Daar zijn redenen voor, maar ik ben altijd degene geweest die wijselijk z’n mond houdt over privé-aangelegenheden, en ondanks dat mijn wereld er tegenwoordig wezenlijk anders uitziet, en ik op plekken kom die ik niet voor mogelijk had gehouden, wil ik er niet nu aan beginnen om jullie mijn dagelijkse gang van zaken te vertellen. Daar hebben we Vincent immers voor. En hij doet dat veel beter dan ik kan.

Goed.

De laatste keer dat ik blikken Euroshopper-bier aanschafte, zat het in een bescheiden, zilverkleurige blik. Een keurig blik, feitelijk, met het logo discreet verstopt. Als je er met geloken ogen naar keek, leek het zelfs een weinig op het blik van het Japanse luxemerk Asahi. Maar nu! Viezig rood en groen, enorme letters die het woord BIER schreeuwen. Dit blik zegt: Je Koopt Het Allergoedkoopste Bier Dat Wij Verkopen.

Ik schaamde mij een beetje, daar in de Albert Heijn, met mijn blikken Europshopper-bier. Ook omdat het het enige was dat ik kocht. Ik had reeds gegeten, er was toiletpapier in huis, ik hoef tegenwoordig geen honden- of kattenvoer meer te kopen, ik had van mijn moeder een geweldige hoeveelheid deodorant, tandpasta en scheermesjes gekregen. Ik had geen enkele reden in de supermarkt te zijn, behalve dat ik bij de wedstrijd een bier wilde drinken. Heel even dacht ik er nog aan om een zak chips te kopen, maar ik zag, heel levendig in feite, de olijven, nootjes en Tuc in de kast thuis staan. Koffie dan? Laatst van Martien een pak gekregen. Er was werkelijk niets dat ik verder nodig had. (Nu ja, een vast huis, een vakantie, een miljoen euro, een afgerond manuscript, een universitaire bul - maar denk je dat ze dat hebben bij die kruidenier? Nee, hoor. Stelletje prutsers.)

Daar stond ik dan. In de rij. Met mijn vier blikken. Zeker geen zwerversaantal. Ik droeg een duur colbert, ik had stoere gympen aan, zonnebril op mijn kop. Ik had een plastic tasje klaar. Een tasje van de American Bookstore. De caissière bliepte de blikken, ik overhandigde mijn bonuskaart en airmilespas, knalde de 1,48 contant op de balie en propte de blikken heel snel in de tas.

‘Wilt u de bon?’ vroeg het meisje nog (Emma heette ze, en ik vond dat een mooie naam voor dat meisje), maar ik was al buiten. Ik rende net niet.

Toen de wedstrijd voorbij was (buiten bleef het rustig, er wonen maar heel weinig Grieken in Amsterdam, blijkbaar), lagen er vier gedeukte blikken op tafel. Enige minuten later ontving ik sms-jes uit Noorwegen, Finland en de Warmoestraat, liet ik het bad volstromen en schonk me fors glas uitstekende grappa in. Toen ik daarna met grappa, diskman en Paul Austers Oracle Night lag te weken, hoorde ik de zwerver in mij sneren: ‘Patser.’

N.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten